DE COMPONENTEN WAARUIT WE SAMENGESTELD ZIJN

Welke zijn de ‘componenten’ waaruit wij, volgens de Dhamma, samengesteld zijn?
Het zijn: het lichaam (rūpa; id.); de gevoelens/gewaarwordingen (vedanā; id.); de percepties (saññā; saṃjñā); de reacties/mentale formaties, datgene ‘wat ons bezielt’ (saṅkhāra; saṃskāra) en het bewustzijn (viññāṇa; vijñāna).

De Boeddha leert dat al deze componenten zonder ‘zelf’ zijn. Anders gezegd: ze zijn veranderlijk(anicca; anitya), onbevredigend (dukkha; duḥkha) en zelfloos (anattā; anātman). Alles wat veranderlijk, onbevredigend en zelfloos is wordt in de Dhamma beschouwd als: ‘dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.’

Het resultaat van juist inzicht (sammā diṭṭhi; samyak dṛṣṭi). Een goed onderwezen edele discipel (ariya-puggala; ārya-pudgala), die dit alles met juist inzicht beschouwt, ervaart een stille verzadiging ten aanzien van fysieke vorm; een stille verzadiging ten aanzien van gewaarwordingen/gevoelens; ten aanzien van percepties; ten aanzien van saṅkhāra’s;ten aanzien van bewustzijn. Door deze verzadiging laat hij het grijpen los. Door dat loslaten ontstaat passieloosheid. Door deze passieloosheid wordt zijn geest bevrijd. En wanneer de geest bevrijd is, ontstaat het stille weten dat de geest bevrijd is.

Schematisch ziet dat er als volgt uit: ontgoocheling (nibbidā; nirvidā) → passieloosheid (virāga; id.) → tot rust komen, kalmeren, het stilvallen van ‘worden’ (upasama; upaśama) → bevrijding (vimutti; vimukti).

We bevrijden ons van dukkha wanneer we de dingen zien zoals ze werkelijk zijn (yathā-bhūta; id.)én wanneer we deze werkelijkheid met stille gelijkmoedigheid (upekkhā; upekṣā) laten zijn zoals ze is . Voor veel mensen is dit moeilijk te aanvaarden, omdat het ingaat tegen al wat hen werd aangeleerd. Wat vaak herhaald wordt, krijgt in het menselijke hart al snel de schijn van waarheid.

Tot slot, een praktische beoefening. Wie dit in zichzelf wil onderzoeken, kan eenvoudig de aandacht richten op het gevoel van ‘ik’. Op het ‘zelf’. In het NU.

Wanneer de aandacht helder wordt, merk je dat het ‘ik’ geen vaste vorm vindt; dat de geest geen plaats kan aanwijzen waar een ‘zelf’ te vinden is. Bij nauwlettende observatie ervaar je enkel ontstaan en vergaan (udayabbaya; udayavyaya)—tegen een duizelingwekkende snelheid, waarin elk spoor van enig ‘zelf’ ontbreekt.

Het ‘ik’ valt stil in de weidsheid van de stilte van meditatie. Het lost op wanneer de geest vrij komt van concepten. Wanneer de aandacht naar de kern zinkt. Wanneer je ‘oorspronkelijk gezicht’ weerspiegeld wordt in de stille helderheid van jouw meditatie.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.