
Bevrijding uit dukkha wordt pas mogelijk wanneer de beoefenaar bevrijd raakt van de diepe perceptuele conditioneringen (anusaya; id.) die hem doen geloven dat hijzelf en de wereld om hem heen permanent, betrouwbaar en in zekere zin ‘van hem’ zijn.
Wanneer het hart de dingen begint te zien zoals ze werkelijk zijn (yathā-bhūta; id.) en deze werkelijkheid met stille gelijkmoedigheid draagt (upekkhā; upekṣā), ontstaat een andere manier van kijken die vaak tegen alles ingaat wat ons werd aangeleerd.
Want wat ons steeds weer bindt, is niet zozeer de leugen zelf, maar het herhalen ervan—het subtiele vertrouwen dat we schenken aan wat nooit standhield.
