DE STROOM DIE ALLES DRAAGT

In de stilte van aandacht wordt voelbaar dat niets zichzelf draagt. Alles verschijnt, ademt even, en zakt weer weg in de ruimte waaruit het is opgekomen. Wat wij het proces van ontstaan en vergaan noemen, is het zachte ritme waarmee verschijnselen komen en gaan, zonder ooit blijvend houvast te bieden. Wanneer dit ritme in ons oplicht, zelfs maar heel subtiel, wordt duidelijk hoe diep het bestaan verweven is met voorwaarden. Niets staat op zichzelf; niets blijft. Het leven ontvouwt zich als een stroom waarin het ene het andere raakt, voortbrengt en weer loslaat. Zo toont afhankelijk ontstaan (paṭicca samuppāda; pratītyasamutpāda) zich niet als een concept, maar als de manier waarop het leven zich, van moment tot moment, ontvouwt.

In dit ritme van verschijnen en verdwijnen wordt ook iets anders zichtbaar: dat wat wij gewoonlijk ‘ik’ noemen, nergens een vaste kern heeft. Gedachten komen, gevoelens veranderen, lichamen verouderen, herinneringen vervagen. Wat we proberen vast te houden, glijdt moeiteloos door onze vingers heen, niet omdat het ons ontglipt, maar omdat het nooit vastheid bezat. Het leven bestaat slechts uit tijdelijke verwevenheden, uit patronen die ontstaan wanneer voorwaarden samenkomen en verdwijnen wanneer zij uiteenvallen. In dit besef wordt het vanzelf helder: een blijvend, onafhankelijk ‘zelf’ kan zich nergens vestigen. Het is alsof het hart, voor een ogenblik bevrijd van de last van representatie, zichzelf herkent in zijn openheid.

Wanneer we verlangen naar wat voorbijgaand is, ontstaat er wrijving in dit stroomverloop. Het verlangen om te bewaren wat niet te bewaren valt, of om te verwerpen wat toch verschijnt, maakt het bestaan zwaar. Zo ontstaat lijden niet door de dingen zelf, maar door onze poging het veranderlijke (anicca; anitya) te laten lijken op iets blijvends. Dukkha (duḥkha) is het zachte maar onontkoombare signaal dat wij ons verhouden tot wat nooit vast kan zijn. Het is geen straf, maar een herinnering: het leven wijst ons steeds opnieuw op de vergankelijkheid die het draagt.

Soms valt de beweging even stil. Het innerlijke landschap opent zich, zonder strijd, zonder verwachting. Wat verschijnt, verschijnt; wat verdwijnt, verdwijnt. In dat eenvoudige weten lost de druk om te worden, om te behouden, om af te weren, vanzelf op. De traditie noemt dit ontwaken (nibbāna; nirvāṇa): niet als een verre bestemming, maar als het uitdoven van het verlangen dat de kringloop van ontstaan steeds opnieuw aanwakkert. Het is de stilte die hoorbaar wordt wanneer het ruisen van ‘worden’ (bhava; id.) tot rust komt. Ontwaken ligt niet buiten onszelf. Het is de natuurlijke helderheid die zichtbaar wordt wanneer niets meer een ‘ik’ hoeft te dragen, en het leven vrij is om te verschijnen zoals het verschijnt—vergankelijk, afhankelijk, open.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.