De Boeddha was niet de grondlegger van een religie. Hij zei dat de oorsprong van de wereld slechts de zó-heid van de dingen is, de universele natuurwet. De kosmische wet. Dhamma. De mens moet (zonder zich hierover verder metafysische vragen te stellen) simpelweg zijn plaats in de wereld accepteren en zichzelf, zoals alle andere dingen, bezield of onbezield, als een samenstellend, maar permanent veranderend onderdeel zien.
Rhys Davids:
❛ In ieder individu, zonder één uitzondering, veranderen de verhoudingen tussen alle samenstellende delen continu, zodat het individu voor geen twee opeenvolgende momenten hetzelfde is. Zodra er sprake is van onderscheid, is er ook sprake van uit elkaar vallen, desintegratie; er kan geen individualiteit zijn zonder een samenstellen; er kan geen samenstellen zijn zonder een worden; er kan geen worden zijn zonder een anders, zichzelf onderscheidend worden; en uiteindelijk, er kan geen onderscheidend worden zijn zonder desintegratie, een vervallen, een voorbijgaan, welke zich vroeger of later onontkoombaar zal voltooien. ❜