GROND ONDER ELKE STAP

Soms opent zich een stilte waarin het bestaan even niet lijkt voortgestuwd te worden door oorzaken en voorwaarden. In die stilte wordt iets voelbaar dat nooit begonnen is. De Boeddha noemde dit het Ongeborene (ajāta; id.), het Ongeconditioneerde (asaṅkhata; asaṃskṛta)—een begrip dat in de Udāna 8.3 klinkt als een eenvoudige aanwijzing, niet als een metafysische stelling.

Het Ongeborene is geen plaats en geen toestand. Het is dat wat blijft wanneer alle ‘worden’(bhava; id.) wegvalt. In dat wegvallen raakt de yogi de kern, het Pure van de Dhamma. Niet als iets dat afzonderlijk bestaat, maar als de oorspronkelijke helderheid die zichtbaar wordt wanneer het hechten (upādāna; id.) verstilt.

Pure Dhamma is haar naaktheid, haar ongeconditioneerde eenvoud. Het is datgene wat niet kan bezoedeld worden omdat het nooit een vorm aanneemt. Juist omdat dit Ongeborene er is, is bevrijding mogelijk—niet als resultaat van enig streven of handelen, maar als haar spontane ontvouwing in het tijdloze.

Wanneer het Ongeborene even oplicht bij de yogi, verdwijnt de drang om te begrijpen. Wat overblijft is een zachte openheid die niets vasthoudt en niets wegduwt. De Dhamma verschijnt dan als dienstbaarheid zonder bedoeling, als eenvoud zonder centrum, als stilte zonder begin.

Het Ongeborene raakt het Pure en het Originele van de Dhamma precies daar waar elke zoektocht oplost. Niet door een stap te zetten, maar door zichtbaar te maken wat elke stap draagt—vrij, ongeboren, onverstoord.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.