
Iemand in het verdomhoekje zetten omwille van zijn of haar verleden is niet in lijn met een boeddhistische houding. Het is een uiting van onwetendheid (avijjā).
De Boeddha onderwees:
❛ Haat wordt niet door haat overwonnen, maar door liefde.❜ (Dhammapada, Vers 5).
Boeddhisme benadrukt mededogen (karuṇā), vergeving en het besef dat iedereen in staat is tot verandering en groei. Het vasthouden aan het verleden van iemand en hem of haar daarop blijvend veroordelen, leidt tot gehechtheid aan negatieve gevoelens zoals woede of wrok, wat tegenstrijdig is met de boeddhistische praktijk van loslaten (upekkhā) en niet-hechting (anupādāna).
Een boeddhistische houding is gericht op het herkennen van het lijden dat ten grondslag ligt aan iemands misdragingen en op het ondersteunen van transformatie en inzicht. Door mededogen te tonen en iemand de ruimte te geven om te leren en te groeien, help je niet alleen de ander, maar ook jezelf, door de cyclus van negatieve emoties te doorbreken.
Wees daarom correct en eerlijk in je handelen: je bewijst jezelf geen dienst door mettā te belijden met een hart vol haat en een mond vol achterklap. Dan ben je immers geen dhammanuvatti—iemand die leeft in overeenstemming met de Dhamma—maar een attānuvatti—iemand die leeft in overeenstemming met zijn of haar eigen ego.
