
Het boeddhisme wordt vaak beschreven als een filosofie of levenswijze die zich onderscheidt van theïstische religies, omdat het geen geloof in een persoonlijke god of scheppende entiteit centraal stelt. In die zin zou men het als atheïstisch kunnen typeren, maar die benaming is tegelijk misleidend.
Het boeddhisme richt zich niet op het ontkennen of bevestigen van een goddelijk wezen, maar op het doorgronden van de aard van het bestaan, het lijden (dukkha), en de weg naar bevrijding (nibbāna).
De Boeddha zelf vermeed metafysische speculaties over het bestaan van een scheppergod, omdat hij dergelijke vragen beschouwde als niet relevant voor de realisatie van verlichting. Zijn onderricht is geworteld in praktische wijsheid: het cultiveren van ethiek (sīla), concentratie (samādhi) en inzicht (paññā).
In plaats van zich te richten op aanbidding of geloof, nodigt het boeddhisme uit tot directe ervaring en onderzoek van de werkelijkheid — via persoonlijke observatie, meditatie en inzicht.
Sommige stromingen, zoals het mahāyāna, introduceren concepten als ‘Boeddhanatuur’ en kosmische bodhisattva’s, die voor sommige beoefenaars een bijna goddelijke uitstraling hebben. Maar ook deze zijn geen almachtige scheppers, eerder symbolen van universeel mededogen en wijsheid.
Dit toont de veelzijdigheid van het boeddhisme: het kan zowel als atheïstisch, agnostisch of spiritueel geïnterpreteerd worden—afhankelijk van de invalshoek en de context.
Kortom, het boeddhisme ontkent het bestaan van goden niet, maar acht ze niet essentieel op het pad naar bevrijding. Het is nauwkeuriger om het te omschrijven als niet-theïstisch: gericht op directe ervaring, innerlijke transformatie en het loslaten van alle conceptuele gehechtheid—inclusief het idee van een schepper of een persoonlijk goddelijk wezen.
