OVER ‘DIRECT ERVAREN’

Een kalyāṇamitta vroeg me wat ik bedoel met ‘direct ervaren’.

Ik antwoordde zo:

Wanneer ik spreek over ‘direct ervaren’, bedoel ik dat er een ogenblik ontstaat waarin de geest niets toevoegt aan wat verschijnt. Geen interpretatie, geen herinnering, geen verwachting. Enkel de open helderheid van dit moment, zonder bemiddeling door het ‘ik’ dat steeds opnieuw probeert te benoemen, te verklaren of vast te grijpen.

In de Mahā Taṇhā Saṅkhaya Sutta, Majjhima Nikāya 38—De Grote voordracht over het Beëindigen van Verlangen—verwoordde de Boeddha dit als volgt:
❛ Diṭṭhe diṭṭhamattaṃ bhavissati, sute sutamattaṃ bhavissati, mute mutamattaṃ bhavissati, viññāte viññātamattaṃ bhavissati  In het zien is slechts het geziene; in het horen slechts het gehoorde; in het voelen slechts het gevoelde; in het kennen slechts het gekende. ❜ 

In deze woorden klinkt de eenvoud van ‘direct ervaren’ door: het onmiddellijke, ongefilterde kennen van wat nu verschijnt, zonder toevoeging van het ik, een verhaal of de interpretatie.

Het is geen conceptueel begrijpen, maar rechtstreeks helder zien — zoals in: ‘Yathābhūtaṃ pajānāti’ — ‘Hij begrijpt het zoals het is.’

Zonder geloof, zonder speculatie; enkel het rechtstreeks kennen. Het is het rechtstreeks kennen (yathābhūta-ñāṇadassana; yathābhūta-jñānadarśana) van wat verschijnt, zonder enige persoonlijke toevoeging (van verlangen of afkeer). Alles zien zoals het is, niet zoals we het denken, willen of niet willen.

In die eenvoud ontvouwt zich iets dat niet meer ‘van iemand’ is. Het is alsof de wereld zichzelf toont zonder dat er nog een tussenpersoon nodig is. Het is zien—zonder de toevoeging van een ziener. Er is voelen—zonder dat iemand dat gevoel opeist. Het leven ademt zichzelf in en uit, zonder dat onze geest nog probeert het ritme te beheersen.

‘Direct ervaren’ betekent niet dat we iets speciaals doen. Het is juist het einde van ‘doen’. Wat overblijft is een zachte vanzelfheid: helderheid die niet gemaakt is, stilte die niet gezocht is, aanwezigheid die niet door inspanning tot stand komt.

Wie dit herkent, merkt dat de afstand tussen ‘ik’ en de ervaring verdwijnt. Niet omdat we ernaar streven, maar omdat het steeds duidelijker wordt dat die afstand nooit werkelijk bestond. De geest stopt met construeren, en in dat stoppen opent zich een ruimte die tijdloos vertrouwd aanvoelt—een ruimte die niets bezit, niets opeist en niets verdedigt.

In deze eenvoud ontstaat vanzelf dienstbaarheid. Niet als plicht, maar als natuurlijke beweging. Als de grens tussen ‘ik’ en de wereld vervaagt, groeit er een zacht en helder weten: wat verschijnt, mag verschijnen; wat beweegt, mag bewegen. Uit die ruimte vloeit zorg, aandacht, mildheid—niet als een keuze, maar als een echo van inzicht.

Zo is ‘direct ervaren’ geen techniek en geen doel, maar een terugkeer. Een terugkeer naar wat altijd al aanwezig was, maar voortdurend bedekt werd door denken, willen en streven. Wanneer die versluiering wegvalt, toont de werkelijkheid zich precies zoals ze is: eenvoudig, stil—zoals ze is.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.