
Deze tekst is niet geschreven voor iemand—en net daardoor is hij voor iedereen die loslaat.
Als afgescheidenheid werkelijk was, zou onderricht noodzakelijk zijn. Maar afgescheidenheid blijkt een droombeeld.
Er is niemand die leert. Niemand die heelt. Niemand die groeit. Alleen ogenschijnlijke bewegingen, schijnbare verschuivingen, verhalen die verschijnen en verdwijnen. De ene die denkt dat hij verandering teweegbrengt, vooruitgang boekt, wonden heelt of doelen bereikt—dat is een gestalte in een droom. Een figuur zonder centrum. Een naam zonder oorsprong. Een gedachte.
Er is niemand die doet. Niemand die faalt. Niemand die slaagt. Niemand die geprezen hoeft te worden voor zijn diepgang, of beschuldigd omdat hij niet genoeg of teveel doet. Toch blijft het verhaal zich herhalen—vaak subtiel, soms dwingend: je bent er nog niet. Je moet nog iets loslaten. Nog één ontwaken. Meer discipline. Meer overgave. Dan pas…
Maar er is geen ‘daar’. Geen eindpunt. Geen aankomst. Geen verlichting die op iemand wacht om bereikt te worden. Want er is niemand afgescheiden die iets moet worden. Geen doener. Geen zoeker. Geen leraar. Alleen dat wat zich voordoet, zonder eigenaar. Alleen dit—onmiddellijk, stil, onaangeraakt. Volledig. Reeds ‘heel’. Voor niemand.
Zoals de Boeddha aan Kaccāna zegt in de Kaccānagotta Sutta, Saṃyutta Nikaya 12.15):
❛ Deze wereld, Kaccāna, hecht zich gewoonlijk aan dualiteiten: aan bestaan of niet-bestaan. Maar wie helder ziet, houdt zich niet vast aan ‘ik ben dit’ met betrekking tot wat gezien, gehoord, gevoeld of gedacht wordt. Voor wie niet hecht, en niet vastklampt, is er geen verwarring. En waar geen verwarring is, daar is geen angst.❜
Wat zich toont, is zonder oorsprong, zonder bestemming. Geen ‘ik’ dat ziet—maar zien zelf. Stil, helder, vrij.
