De sutta’s van de Pali-canon worden beschouwd als de oudste documenten die de Dhamma beschrijven. Hoewel dit correct is, is het belangrijk te beseffen dat deze teksten geen exacte weergave zijn van wat de Boeddha gezegd heeft. Ze vormen slechts de weergave van wat zijn toehoorders gehoord hebben.
De formule ‘Evam me sutaṁ’—’Aldus heb ik gehoord’, waarmee veel sutta’s beginnen, benadrukt dit essentiële onderscheid. Het geeft aan dat de inhoud doorgegeven is via de directe toehoorders van de Boeddha, zoals de discipel Ānanda, die bekend stond om zijn scherp geheugen.
De Dhamma werd aanvankelijk mondeling doorgegeven binnen de Sangha, wat ruimte liet voor interpretatie, selectie en contextuele aanpassingen. Verder doorloopt de ontstaangeschiedenis van de Pali-canon verschillende eeuwen.
Wat de toehoorders hoorden en later doorgaven, werd beïnvloed door hun eigen inzichten, begrip en herinneringen. Daarnaast speelde de historische en culturele context waarin de teksten samengesteld werden een rol in de manier waarop de Dhammagepresenteerd werd. Maar belangrijk: hoewel de sutta’swaarschijnlijk niet de letterlijke woorden van de Boeddha bevatten, wordt algemeen aangenomen dat zij een authentieke weerspiegeling bieden van de kern van zijn onderricht, zoals begrepen en overgeleverd door zijn directe discipelen.
Toch moeten we er ons terdege van bewust zijn dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de directe ervaring (paccakkha ñāṇa) van de wijsheid van de Boeddha en de manier waarop deze in woorden vastgelegd is. Dit sluit aan bij de boeddhistische nadruk op persoonlijke beoefening en directe ervaring als de meest fundamentele en betrouwbaarste bron van inzicht, boven afhankelijkheid van tekstuele of mondelinge tradities alleen.
De Boeddha benadrukte in de Kalama Sutta (AN 3.65) de noodzaak om zijn woorden aandachtig te onderzoeken en niets dogmatisch voor ‘waar’ aan te nemen. Verder poneerde hij dat zijn onderricht een middel was om bevrijding te bereiken, vergelijkbaar met een vlot dat je gebruikt om een rivier over te steken (Majjhima Nikaya 22) en daarna achter te laten.
Het onderricht zelf is niet de ultieme waarheid, maar slechts een hulpmiddel (upaya) om die waarheid te realiseren. Het begrip upaya(‘vaardig middel’) onderstreept trouwens dat de Boeddha zijn onderricht niet als een rigide doctrine presenteerde, maar als een flexibele benadering die aangepast werd aan de behoeften en capaciteiten van zijn toehoorders. Dit alleen al maakt duidelijk dat woorden beperkt zijn in hun vermogen om de diepte van directe ervaring over te brengen.