In het boeddhisme wordt een belangrijk onderscheid gemaakt tussen conventionele waarheid (sammuti-sacca of paññatti-sacca)en Ultieme Waarheid (paramattha-sacca).
Dit onderscheid helpt ons de wereld te begrijpen vanuit twee verschillende perspectieven: het praktische, dagelijkse, ‘normale’ perspectief en het diepere, transcendente perspectief.
Conventionele waarheid verwijst naar de wereld zoals we die dagelijks ervaren, met al haar objecten, gebeurtenissen en benamingen en concepten. Het is de werkelijkheid die we in ons dagelijks leven beschrijven en begrijpen, gebaseerd op waarneming, taal en sociale conventies. Dit is de wereld van vergankelijke verschijnselen, waarin we dingen als een tafel, een persoon of een boom onderscheiden. Conventionele waarheid is afhankelijk van context en waarnemer; het is relatief, en hoewel het functioneel en praktisch is, biedt het geen inzicht in de diepere aard van de werkelijkheid.
Aan de andere kant verwijst Ultieme Waarheid naar de diepere, onpersoonlijke en onveranderlijke werkelijkheid die we alleen kunnen begrijpen door diep inzicht of meditatie. Het is de realiteit zoals die werkelijk is, buiten onze concepten, benamingen en waarnemingen (yathā-bhūta). Ultieme Waarheid identificeert verschijnselen niet als aparte, zelfstandige entiteiten, maar beschouwt ze als tijdelijke, vergankelijke manifestaties die afhankelijk zijn van een rist andere factoren. Zo wordt bijvoorbeeld een ‘stoel’ in de conventionele werkelijkheid gezien als een vast object, terwijl in de Ultieme Werkelijkheid de stoel begrepen wordt als een combinatie van verschillende tijdelijke factoren—materiaal, energie, het concept van ‘stoel’—die allemaal onderhevig zijn aan verandering en ontbinding. Ultieme Waarheid gaat voorbij aan de dualiteiten van goed en kwaad, subject en object, en onthult de leegte van inherent bestaan, wat een essentieel begrip is in het boeddhisme.
Het onderscheid tussen conventionele en Ultieme Waarheid helpt om zowel praktisch in de wereld te functioneren als de dieper liggende aard van diezelfde wereld te doorzien.
In de boeddhistische praktijk komt het erop aan om door meditatie en inzicht te realiseren dat de conventionele werkelijkheid slechts een illusie is, die voortkomt uit onwetendheid (avijjā) en gehechtheid (upādāna).
Door het loslaten van deze illusies kunnen we de Ultieme Waarheid ervaren, waarin we de vergankelijkheid (anicca) en de afhankelijkheid van alle verschijnselen (paṭicca-samuppāda)begrijpen en in onszelf realiseren.
In wezen gaat het om het besef dat alles wat we ervaren slechts een momentane manifestatie is, afhankelijk van andere factoren en voortdurend veranderend. Dit inzicht nodigt uit tot een grotere openheid, flexibiliteit en acceptatie van de stroom van het leven, omdat we ons realiseren dat er niets is om aan vast te houden—en dat is zowel bevrijdend als rustgevend.
Het bevrijdt ons van de verkramping die ontstaat uit de wens om vast te houden aan het vergankelijke, en het opent de deur naar een ervaring van vrijheid in het hier en nu.