DE ILLUSIE VAN HET ZELF

Attavāda is een Pāli-term die letterlijk ‘de opvatting van een zelf’ betekent. Het verwijst naar de overtuiging dat er een permanent, onafhankelijk en onveranderlijk zelf of ego bestaat. In de boeddhistische leer wordt dit beschouwd als een verkeerde zienswijze (micchā-diṭṭhi), die voortkomt uit onwetendheid (avijjā) en leidt tot lijden (dukkha).

De Boeddha onderwees dat de vijf khandha’s—lichaam, perceptie, gewaarwordingen/gevoel, mentale formaties en bewustzijn—geen blijvende kern of essentie bevatten. Deze khandha’s vormen gezamenlijk de ervaring van een persoon, maar ze zijn veranderlijk, afhankelijk ontstaan (paṭicca-samuppāda) en niet te beschouwen als een werkelijk bestaand, autonoom ‘zelf’.

Attavāda manifesteert zich als de neiging om onszelf te identificeren met deze khandha’s, door te denken: ‘Dit ben ik. Dit is van mij. Dit is mijn zelf.’ Deze identificatie leidt tot gehechtheid (upādāna) en versterkt het cyclische bestaan in saṃsāra.

Het loslaten van attavāda—oftewel het diepgaand realiseren van anattā—is essentieel voor bevrijding (nibbāna). Dit betekent niet dat ervaring ophoudt te bestaan, maar dat er geen vast, onafhankelijk ‘zelf’ is dat deze ervaring bezit of bestuurt. 

Inzicht in anattā doorbreekt de illusie van een afzonderlijk zelf en opent de weg naar vrijheid van lijden en het beëindigen van saṃsāra.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.