Er was eens een oude boer die al vele jaren samen met zijn paard zijn land en gewassen bewerkte. Op een dag liep zijn paard weg. Zijn trouwe paard met wie hij al die jaren ploegde, zaaide en maaide had hem in de steek gelaten. Toen zij het nieuws hoorden, gingen zijn buren snel bij hem langs. “Wat ben je toch een pechvogel,” zeiden ze meelevend. “Misschien,” antwoordde de boer en hij leunde op zijn spa en keek in de verte.
De volgende ochtend echter, kwam het paard terug. Niet alleen, maar vergezeld door drie wilde paarden. De boer had dus niet alleen zijn eigen paard terug, maar er drie nieuwe paarden bij gekregen “Wat geweldig,” riepen de buren uit en zij sloegen de oude boer op zijn schouder. “Misschien,” antwoordde de oude man en hij stak een grassprietje tussen zijn tanden.
De volgende dag probeerde zijn zoon een van de ongetemde paarden te berijden. Dat paard was daar niet van gediend en hij gooide de boerenzoon van zijn rug. De zoon kwam hard ten val en brak zijn been. Opnieuw kwamen de buren om hun medeleven te betuigen met zijn ongeluk. “Zie je wel, wat een pechvogel je bent,” zeiden ze met meewarige gezichten. “Misschien,” antwoordde de boer en rekte zich eens goed uit.
De dag daarop kwamen militaire ambtenaren naar het dorp om jonge mannen op te roepen voor het leger. Toen ze zagen dat de zoon een gebroken been had, schudden zij hun hoofd en liepen zij verder, op zoek naar gezonde, fitte jongemannen die in het leger konden dienen. De buren feliciteerden de boer met hoe goed alles was afgelopen. “Wat heb je toch een geluk,” riepen zij opgelucht uit. “Misschien,” zei de oude boer stak zijn handen in zijn zakken.