Een monnik is op zoek naar het land van de Boeddha. Hij is jaren onderweg maar tenslotte komt hij in de buurt van het land waar de Boeddha woont. Daarvoor moet hij eerst nog een rivier oversteken. Tijdens het oversteken van de rivier ziet hij opeens een lijk voorbij drijven. Het is zijn eigen lijk. De monnik schrikt zich wezenloos, en wordt gek van verdriet. Daar drijft hij, dood. Alles wat hij ooit geweest is, ooit geleerd heeft, ooit was, drijft daar voorbij, in de stroom van de donkere rivier. Het is het eerste moment van zijn bevrijding.