
Er zijn momenten waarop beoefening (bhāvanā; id.) niet langer een zoektocht is, maar eenvoudigweg een beweging van het leven zelf. Wat eerst een inspanning leek, wordt een autonome ademhaling: loslaten en terugkeren. Anders gezegd: het ‘ademen’ verwijst symbolisch naar het dynamische evenwicht van het Pad—het ontstaan en verdwijnen, nissaraṇa (ontsnappen, loslaten) en paṭinissaraṇa (terugkeren, herintreden).
In die zachte golfslag ontvouwt zich de ware aard van het Pad—niet als iets dat wij volgen,maar als iets dat ons beweegt. ¹ Dit is het moment waarop beoefening niet meer voortspruit uit streven of wilsintentie (cetanā; id.), maar spontaan gedragen wordt door inzicht. ² Het is het moment waarop alles vanzelf loslaat (vossagga; visarga). Niet omdat de beoefenaar beslist om iets los te laten, maar omdat er niets meer is dat hij nog wil vasthouden.
Wat ooit zo belangrijk leek—ideeën, overtuigingen, verhalen, drama’s—verliest zijn gewicht. Wat verdwijnt, is niet de wereld, maar het gewicht dat hij eraan toekent door identificatie. Wat overblijft, is een stille ruimte waarin alles mag verschijnen en weer verdwijnen, zonder afkeer, zonder verzet. In die eenvoud ademt het leven zelf—niet langer gestuurd door wil, maar gedragen door inzicht, als een vanzelfsprekende stroom van loslaten.
Na het loslaten volgt het terugkeren, niet als een terugval, maar als helderheid. Wat vroeger gezocht werd in afzondering (viveka; id.), openbaart zich nu midden in het gewone bestaan: in geluid en stilte, in mens en wereld, in kleur en vorm. Ook dat is deel van de dans. Het is het inzicht dat leegte geen afstand neemt, maar zich uitdrukt als vorm, als verschijnsel. ³
Nissaraṇa is de beweging van bevrijding—het loslaten van de hechting. Paṭinissaraṇa is de terugkeer in helderheid—het herontdekken van het wonder dat alles wat verschijnt, ook deel is van het Ongeborene. Zoals de golf (vorm) niet buiten de oceaan bestaat, zo bestaat het verschijnsel niet buiten leegte.
Wanneer deze wederkerige beweging zich verdiept, toont ze haar universele gelaat. In het Kashmir Shaivisme wordt dit ritme Līlā genoemd—de dans van het Absolute Bewustzijn (Cit), dat zichzelf uitdrukt in talloze vormen zonder ooit zijn eenheid te verliezen. Wat in de Dhamma verschijnt als de dans van leegte, is in het Kashmir Shaivisme de speelse beweging van het Ene dat zichzelf herkent in het vele. De stilte van suññatā en de vreugde van Līlā raken elkaar in dezelfde openheid: niets wordt toegevoegd, niets weggenomen, alles ademt hetzelfde ritme van ontstaan en vergaan. ⁴
In die ruimte wordt stilte aanwezigheid, eenvoud helderheid, en dienstbaarheid een stille vorm van liefde. Zo ontvouwt het Pad zich niet als een lijn, maar als een cyclus — een trilling tussen loslaten en terugkeren, tussen leegte en vorm.
En ergens, in dat ritme van stilte, eenvoud en dienstbaarheid, wordt duidelijk dat niets ooit echt verlaten wordt. Alleen de illusie van afgescheidenheid is verdwenen—niets is statisch, alles vibreert in onderlinge verbondenheid (paṭicca samuppāda; pratītyasamutpāda). Zo eindigt leegte niet in nihilisme, maar in levende verbondenheid.
_________
¹ De zin ‘niet als iets dat wij volgen, maar als iets dat ons beweegt’ verwijst naar de overgang van ‘ik beoefen’ naar het inzicht dat het Dhamma-proces vanuit zichzelf beweegt—er is immers geen blijvend subject dat iets doet. Dit weerspiegelt de verschuiving van beoefening vanuit de perceptie van het ‘ik’ (attā-saññā) naar de directe beleving van niet-zelf (anattā-saññā).
² In de Pāli-canon vormt cetanā een kernbegrip. De Boeddha noemt het ‘de wortel van kamma’ (cetanāhaṃ, bhikkhave, kammaṃ vadāmi; Aṅguttara Nikāya 6.63). Zolang beoefening voortkomt uit cetanā, is er een subtiel ‘doen’, en daarmee ook subtiele wording (bhava; id.). Pas wanneer beoefening gedragen wordt door inzicht (paññā; prajñā), vervalt die subtiele wording.
³ ‘Vorm’ verwijst naar rūpa, ‘verschijnsel’ naar saṅkhāra of verschijningswijze. Zo omvat dit zowel de stoffelijke als de mentale dimensie van verschijnen.
⁴ Voor een diepgaande beschouwing over Līlā—de speelse zelfexpressie van het Absolute Bewustzijn (Cit) zoals beschreven binnen het Kashmir Shaivism, verwijs ik naar mijn boek: Dubois, Guy, Eugène, (2024), Lila. Het kosmische spel van Leegte en Werkelijkheid, Brave New books, Rotterdam, Nederland. Dit boek belicht het scheppende spel als de spontane beweging van het goddelijke, dat in wezen niet verschilt van het ritme van leegte (suññatā; śūnyatā) zoals hier beschreven.
