DE VERWOORDING VAN DE ONTWAAKTE STAAT

Kan de ontwaakte staat verwoord worden in de taal van wie nog niet ontwaakt is—anders gezegd: op een manier die werkelijk helpt om ontwaken zich te laten ontvouwen?

Na zijn ontwaken bracht de Boeddha zeven weken in stilte door in de omgeving van de Bodhiboom. ¹ Hij overwoog zorgvuldig of wat hij gerealiseerd had wel met anderen te delen was. Wat hij had gezien, ging immers ver voorbij woorden en begrippen; het was diep, subtiel, en niet te vatten door een geest die nog gevangen was in de sluier van onwetendheid en gehechtheid. ²

Toch besloot hij, uit diep mededogen, te spreken. Hij vond een weg om het onzegbare te benaderen door de taal van de wereld te gebruiken—niet om te beschrijven wat niet te beschrijven is, maar door het Pad ernaartoe te wijzen. Niet als een bemiddelaar, niet als een goddelijke boodschapper, maar als een uitzonderlijk mens (Mahāpurisa; Mahāpuruṣa) ³ die het potentieel van het mens-zijn vervuld heeft.

De Boeddha sprak in beelden en begrippen die herkenbaar waren voor zijn toehoorders: lijden (dukkha; duḥkha), vergankelijkheid (anicca; anitya), en niet-zelf (anattā; anātman). Zo leidde hij de zoekers stap voor stap van hun gewone ervaring naar een directe herkenning van de aard van bestaan. Hij gebruikte het inzicht van afhankelijk ontstaan (paṭicca samuppāda; pratītyasamutpāda) om te wijzen op de vergankelijkheid en leegte (suññatā; śūnyatā) van alle verschijnselen, en nodigde hen uit om het denken te overstijgen en de werkelijkheid te zien zoals ze is (yathābhūta-ñāṇadassana; yathābhūta-jñānadarśana).

In wezen was dit een gedurfde daad: de taal van concepten en beelden werd een brug naar dat wat voorbij alle concepten ligt. Boeddha’s besluit om te onderwijzen—ondanks zijn aanvankelijke aarzeling—was een uitdrukking van zuiver mededogen: spreken als een vorm van stilte.

Op deze manier werd de Dhamma niet slechts een leer, maar een dienstbaarheid aan hen die weinig stof op de oogleden hebben. ⁴

________

¹ Ariyapariyesanā Sutta, Majjhima-nikāya 26

² Brahmāyācana Sutta, Saṃyutta-nikāya 6.1 — “Deze Dhamma is diep, moeilijk te zien, moeilijk te begrijpen, vredevol, verfijnd, voorbij redenering, subtiel, enkel te ervaren door de wijzen.”

³ Mahāpurisa (Skt. Mahāpuruṣa): letterlijk “een groot mens”. In de Pāli-canon verwijst dit begrip naar een wezen dat het hoogste potentieel van het mens-zijn vervuld heeft. Volgens de Lakkhaṇa Sutta, Dīgha-nikāya 30, bezit een Mahāpurisa morele en spirituele volmaaktheid, en kan hij slechts twee levenswegen volgen: die van een universele monarch (cakkavatti) of die van een Volledig Ontwaakte (sammāsambuddha).

⁴ Brahmāyācana Sutta, Saṃyutta-nikāya 6.1: “Er zijn, Heer, wezens met slechts weinig stof in hun ogen; als zij de Dhamma niet horen, zullen zij te gronde gaan. Als zij de Dhamma horen, zullen ze haar begrijpen.”

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.