DE WERKELIJKHEID ZIEN ZOALS ZE IS

Verlichting is geen daad van ‘worden’ (bhava; id.), geen prestatie die een beoefenaar zich kan toe-eigenen. Zij is het eenvoudige, stille inzicht dat er geen blijvend zelf is—slechts vergankelijke processen die komen en gaan, zonder eigenaar, zonder centrum.

De zoektocht naar bevrijding wordt vaak voortgestuwd door een diepgevoeld verlangen: de wens om iets te worden, om verlost te zijn van lijden, om een einde te maken aan het onbevredigende dat het bestaan kenmerkt. Maar dit verlangen, hoe oprecht ook, veronderstelt subtiel een vaste identiteit—een ‘ik’ dat van hier naar daar moet reizen, van gebondenheid naar vrijheid.

Wanneer inzicht rijpt, valt dit beeld weg. Niet als een abrupte verdwijning, maar als de geleidelijk doorsijpelende transparantie van iets dat nooit werkelijk bestond. De zoeker ontdekt dat wat hij nastreefde niet gevonden kan worden door streven. Wat overblijft, is de werkelijkheid zoals zij is—niet als een concept, niet als een gedachte, maar als een open, direct ervaren zijn.

Er is geen vaste kern te vinden in lichaam of geest, geen onveranderlijk middelpunt dat kan worden aangeduid als ‘ik’. Wat we aantreffen, zijn slechts verschijnselen die ontstaan en vergaan: gevoelens, gedachten, lichamelijke sensaties, indrukken. Zoals wolken aan de hemel drijven zij voorbij, zonder houvast, zonder oorsprong.

Te midden van dit komen en gaan groeit het besef: 

 Etaṁ mama, eso ‘ham asmi, eso me attāDit ben ik niet, dit behoort mij niet toe, dit is niet mijn zelf.❜

Dit inzicht is niet de vrucht van denken of redeneren, maar van helder zien—een gewaarzijn dat zonder verkramping kijkt naar de stroom van ervaringen, zonder zich ermee te identificeren.

En zo onthult zich de eenvoud die altijd al aanwezig was. Wat resteert, is niet een nieuwe identiteit, niet een verheven staat van zijn, maar de ongekunstelde werkelijkheid—zoals zij altijd was, onaangetast door streven of verzet.

In deze stilte valt elke gedachte aan bezit weg, elke fixatie op worden of bereiken. Er is enkel het zuivere zien, het doorzien van vergankelijkheid (anicca; anitya), onbevredigdheid (dukkha; duḥkha) en niet-zelf (anattā; anātman). En hierin ligt een bevrijding die niets toevoegt en niets wegneemt—een gelukzalige ruimte. De Boeddha noemde dit acalaṃ sukhaṃ, een synoniem voor nibbāna (nirvāṇa).

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.