HET RIJPEN VAN BODHI

Ontwaken (bodhi) is geen resultaat van doen, maar van doorzien. Geen vrucht van verlangen (taṇhā; tṛṣṇā), maar het loslaten van onwetendheid (avijjā; avidyā). Wanneer de yogi met onverdeelde aandacht (sati; smṛti) blijft bij wat verschijnt, zonder iets vast te houden, zonder iets af te weren, zonder tussen te komen, dan begint het zichtbare te vervagen als mist in ochtendlicht.

Hij kijkt niet naar een wereld, maar naar wat daaraan voorafgaat. Geen handeling, geen identiteit, geen constructie. Slechts het komen en gaan van dat wat ‘niet-zelf’ (anattā; anātman) is—voorbij aan ‘ik’, ‘mij’ en ‘mijn’.

In deze stille aanwezigheid vindt geen hechting, geen toe-eigening (upādāna; id.) plaats. Er is alleen het afbrokkelen van wat altijd als van ‘zelf’ geloofd werd: dit lichaam (rūpa-khandha),deze gevoelens (vedanā-khandha), deze waarnemingen (saññā-khandha), deze mentale formaties (saṅkhāra-khandha), dit bewustzijn (viññāṇa-khandha).

Zoals de Boeddha onderrichtte in de Anattalakkhaṇa Sutta, Saṁyutta Nikāya 22.59, zijn deze vijf khandha’s zonder blijvende kern en niet geschikt om als ‘ik’, ‘mij’ of ‘mijn’ beschouwd te worden. Wat overblijft is geen persoon, geen bestemming, geen leer, maar het Ongeborene—ajāta—dat nooit ontstaan is en daarom ook niet sterven kan. 

De Boeddha in de Nibbāna Sutta, Udāna 8.3: 

❛ Atthi, bhikkhave, ajātaṃ abhūtaṃ akataṃ asaṅkhataṃ… — Er is, monniken, het ongeborene, het niet-gewordene, het ongeschapene, het ongeconditioneerde…❜

Ontwaken voltrekt zich daar waar de grijpreflex stilvalt, bij de overgang van verlangen (taṇhā; tṛṣṇā) naar hechting (upādāna; id.) in de keten van afhankelijk ontstaan (paṭicca-samuppāda; pratītyasamutpāda). Dáár waar het laatste illusoire streven om iets te kennen, te verklaren of te bewaren oplost in een moeiteloze helderheid. In inzicht. Er hoeft immers niets te ‘worden’ (bhava; id.). Wat bereikt wordt, blijkt niets anders dan het wegvallen van de illusie dat er iets te bereiken was. Wat rest, is enkel een ongekleurd ‘zien’—vrij van voorstellingen, vrij van tijd, vrij van plaats, vrij van iemand die nog zou kunnen ontwaken. Er is immers geen blijvend ‘zelf’ dat bevrijding bereikt; er is enkel de uitdoving (nibbāna; nirvāṇa) van verlangen, van taṇhā—de brandstof waardoor de khandha’s steeds opnieuw ontstaan en het rad van saṃsāra in beweging houden.

Het is geen toename, geen bekroning, maar een loslaten van alles wat niet werkelijk is. Het pad (magga; mārga) dat de Boeddha onderwees, wijst slechts de richting—zoals een vlot dat ons naar de andere oever brengt, maar daarna achtergelaten wordt (Alagaddūpama SuttaMajjhima Nikāya 22). Wanneer de laatste sluier wegvalt, blijkt dat er nooit iets bereikt hoefde te worden—slechts het verdwijnen van de illusie dat er een weg te gaan was. 

Dit inzicht snijdt door elk streven heen. Alles wat men dacht te moeten doen of laten, alles wat men hoopte te verkrijgen of te verliezen, blijkt gegrond in een denkbeeldig middelpunt dat men ‘zelf’ noemt. In dat centrum weeft verlangen steeds nieuwe beelden: een doel, een weg, een beloning, een resultaat. Maar wat men achterna liep, lost op zodra men stilstaat. De Boeddha noemde dit de uitdoving van taṇhā. Niet een vernietiging, niet een verovering, maar eenvoudigweg het uitdoven van dat wat vuur geeft aan de kringloop. En met het wegvallen van de brandstof blijkt er nooit een reiziger te zijn geweest, nooit een pad dat werkelijk afgelegd moest worden.

Wat rest is stilte. Niet de stilte van afwezigheid, maar het stille weten dat nooit zelf in beweging komt. Hier is niets dat zich haast naar voltooiing, niets dat nog een bestemming zoekt. Hier is enkel het ongeborene—ajāta—dat nergens heen gaat en nergens vandaan komt. In deze leegte ontvouwt zich een onverwachte vrijheid. Geen weg, geen richting, geen bestemming—en toch vol leven, vol adem, vol openheid. Het spel van verschijnselen kan zich verder tonen, zoals golven op de zee, maar de zee zelf gaat niet op in de golven.

Zo onthult de Dhamma zich niet als een ladder die beklommen moet worden, maar als het verdwijnen van de ladder die men dacht te zien. Anattā ontvouwt zich.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.