
Ñāṇa-vivatti—het ontvouwen van inzicht—ontstaat niet door externe vormen, maar door het wegvallen van onwetendheid (avijjā; avidyā).
Denken dat een structuur, een lineage, een instituut, een naam, een vorm, ook maar iets kan toevoegen aan dit loslaten, is subtiel zelfbedrog (māna; id.), vermomd als devotie of autoriteit.
Ontwaken is niet overdraagbaar. Wat niet ontstaan is—asaṅkhata—kan niet gegeven, niet vastgehouden, niet overgedragen worden. Het kent geen vorm, geen grens, geen hand die het kan doorgeven. Dhamma is geen bezitsdomein, geen overdracht van kennis zoals men een object aanreikt.
Bodhi valt niet onder te brengen in een structuur, omdat het aan elke vorm voorbij gaat. Wie meent het pad te kunnen bezitten, beheersen of doorgeven, heeft het Ongeborene—anidassana (Skt. anidarśana)—niet geproefd en zal het ook in de toekomst niet smaken. Want waar het motief zuiver is, zal men geen behoefte voelen om het vormloze te structureren, noch om het Ongeborene te bezitten. Wie toch de leer wil institutionaliseren, reguleren, vertegenwoordigen, organiseren of toe-eigenen, handelt niet vanuit bevrijding (vimutti; vimukti), maar vanuit loka-dhammā—de wereldse condities van begeerte naar positie, controle, gezag, representatie of erkenning. Zolang deze motieven niet doorzien worden, blijft nibbāna buiten bereik. Alleen wanneer het verlangen naar macht uitdooft, valt de sluier weg—en blijft leegte (suññatā; śūnyatā) over.
Zoals de Boeddha zegt:
❛ Tumhehi kiccaṃ ātappaṃ, akkhātāro Tathāgatā—Jij moet de inspanning leveren. De Tathāgata’s tonen enkel de weg. ❜
Ontwaken—wakker worden—is niet het resultaat van een systeem, maar van het uitdoven van verlangen (taṇhā; tṛṣṇā). Niet van het bereiken van een verheven toestand, maar het wegvallen van de drang naar ‘worden’—bhava. De yogi transformeert zich niet door naleving van vormen, maar juist door het doorzien ervan.
Zolang de yogi zich vastklampt aan rūpa en nāma, blijft nibbānaverhuld. De Dhamma is als een slang: wie haar verkeerd vastgrijpt, wordt gebeten. En zoals het vlot, moet ook de leer achtergelaten worden wanneer de overkant bereikt is.
Wie beweert de sleutel te bezitten, sluit zichzelf op in een huis zonder deur. Wie zich beroept op overdracht of gezag, heeft de aard van het Ongeborene—ajāta—niet geproefd. Wie bevrijding wil structureren, heeft haar al verloren.
Het pad is geen proces. Het is een loslaten (vossagga; visarga).
❛ Na kira aññatra visesena bodhi hoti—Er is geen ontwaken zonder direct inzicht.❜
Wie ziet, weet: ❛ Sabba dhamma anatta—Alles is niet-zelf.❜
Zelfs de leer. Zelfs het pad. Zelfs het idee van een ‘zoeker’. Zodra dit doorzien wordt, blijft er niets over dat nog bevrijd moet worden—en niets dat bevrijden kan.
