
Dit vraagt om enige verduidelijking: enerzijds over verlangen (taṇhā; tṛṣṇā), anderzijds over bevrijding (vimutti; vimukti).
De sutta’s vermelden drie vormen van verlangen: zintuiglijk verlangen (kāma-taṇhā; kāma-tṛṣṇā); verlangen naar worden, naar eeuwig bestaan (bhava-taṇhā; bhava-tṛṣṇā); en verlangen naar niet-bestaan (vibhava-taṇhā; vibhava-tṛṣṇā).
Volgens de Mahāniddesa (Mahānirdeśa) bestaan er twee wijzen van bevrijding:
→ bevrijding van zintuiglijk verlangen (kāma-taṇhā; kāma-tṛṣṇā). Dit kan zich op twee manieren uitdrukken:
– verlangen naar fysiek aangename, materiële objecten (vatthu-kāma; vastu-kāma). Voorbeeld: seksueel verlangen.
– verlangen naar mentaal aangename, spirituele objecten, bijvoorbeeld gedachten die het verlangen naar spirituele verworvenheden voeden. Dit zou men een subtiele spirituele bezoedeling kunnen noemen (kilesa-kāma; kleśa-kāma). Voorbeeld: het verlangen naar stroombetreding.
→ bevrijding uit de cyclus van ontstaan en vergaan (saṃsāra; id.).
Pas wanneer de beoefenaar zich van zintuiglijk verlangen losmaakt, opent zich de weg naar bevrijding uit saṃsāra. Zonder dit loslaten is elk dieper bevrijd zijn nauwelijks denkbaar.
Dit brengt ons bij het hart van de zaak: de Vierde Edele Waarheid (magga-sacca; mārga-satya). Welke weg moet de beoefenaar gaan om dukkha (duḥkha) werkelijk te doorzien en te overstijgen?
De beoefening houdt in dat de twee vormen van zintuiglijk verlangen—vatthu-kāma; vastu-kāma én kilesa-kāma; kleśa-kāma—aandachtig geobserveerd worden. Dit gebeurt door het verlangen helder te beschouwen (kāma-vitakka; kāma-vitarka) en te zien hoe het gekenmerkt wordt door vergankelijkheid, leegte en niet-substantialiteit: de drie kenmerken van alle geconditioneerde verschijnselen (tilakkhaṇa; trilakṣaṇa).
Volgens de methode van het vestigen van aandacht (satipaṭṭhāna; smṛtyupasthāna) wordt het verlangen nauwkeurig opgemerkt in het NU-moment, benoemd of geregistreerd—to name is to tame—en vervolgens zacht losgelaten, zonder nieuwe reacties of conditioneringen (saṅkhāra; saṃskāra).
Door dit registreren wordt het verlangen ontdaan van zijn persoonlijke verhalen en illusies. Het wordt transparant, en de beoefenaar ziet hoe iets dat vergankelijk, onbevredigend en niet-substantieel is, hem of haar toch in de greep houdt.
Het wortelmotief van verlangen hoeft daarom subtiel maar vastberaden onderzocht worden. Zelfs de meest verfijnde intentie (cetanā; id.) kan een sluier vormen die de voortgang op het pad hindert.
Een treffend voorbeeld: het diepe verlangen van een gevorderde beoefenaar om de stroom te betreden, kan onverwacht zelf tot een obstakel worden. Wat zo verheven lijkt, kan juist een muur van weerstand blijken.
Een kalyāṇamitta (kalyāṇamitra) van onze sangha, die ik bijzonder waardeer om haar inzicht in de geschriften en haar standvastige beoefening, noemt dit haar ‘Ānanda-complex’. Zij verwijst daarbij naar Ānanda, de neef en persoonlijke assistent van de Boeddha, die pas vlak voor het eerste boeddhistische concilie het nibbāna (nirvāṇa) bereikte. Volgens de overlevering was het juist zijn subtiele verlangen om arahant te worden dat hem zo lang in de weg stond.
Wanneer de wortel van verlangen werkelijk doorzien en losgelaten wordt, openbaart zich spontaan de ongekunstelde helderheid van Dhamma. Dan ontvouwt zich het Proces in zijn volle verhevenheid: de Vier Edele Waarheden.
Met kennis (pariyatti; paryavāpti), beoefening (paṭipatti; pratipatti)en directe realisatie (paṭivedha; prativedha) vallen de dingen samen. In één ogenblik kan het Pad (magga-ñāṇa; mārga-jñāna) én het Resultaat (phala-ñāṇa; phala-jñāna) ervaren worden.
Dit is het ogenblik waarop je de stroom betreedt.
