WIJSHEID ONTSTAAT WANNEER HET LIJDEN DOORGROND WORDT

Lijden (dukkha; duḥkha) is iets waar we niet omheen kunnen. Het maakt integraal deel uit van ons mens-zijn. Net zoals vergankelijkheid (anicca; anitya) en het zelfloze (anattā; anātman).

Lijden dient zich aan in talloze vormen: verlies, onzekerheid, verwarring, eenzaamheid. Soms subtiel als een onrustige onderstroom, soms rauw en onverbiddelijk. Wat al deze vormen met elkaar verbindt, is dat ze ons terugbrengen naar het hart van het bestaan—naar de vraag of er een uitweg is, en hoe die gevonden kan worden.

De Boeddha begon precies daar. Niet met een leerstelling, niet met metafysica, maar met dukkha—het existentieel ongemak van dit bestaan. Niet om ons erin vast te zetten, maar om ons uit te nodigen tot een andere manier van kijken. Lijden is geen fout in het systeem, geen afwijking van de norm. Het is de poort.

Pas wanneer lijden niet meer ontweken wordt, maar direct ontmoet, wordt de geest stil om te luisteren. Niet naar antwoorden, maar naar wat zich ontvouwt in de ervaring zelf. In dat heldere zien, zonder verzet, rijpt de mogelijkheid van inzicht. Niet als kennis, maar als bevrijding.

Wijsheid ontstaat niet als abstract begrip. Ze komt voort uit de intieme aanraking met dat wat pijn doet, dat wat we liever niet willen voelen. Wie zich daar niet van afwendt, maar aanwezig blijft—zacht, zonder oordeel—ziet geleidelijk hoe lijden ontstaat… en hoe het verdwijnt. Daarin ligt de kiem van bevrijding.

De weg is niet buiten het lijden, maar erdoorheen. Alleen wie de wortel van het lijden aanraakt, raakt ook de grond van wijsheid. En in dat tastend, aandachtig gaan, lost de vraag zichzelf op.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.