‘ZIEN’ VERSUS ‘DIRECT ZIEN’

Een kalyāṇamitta vraagt me of er een onderscheid bestaat tussen ‘zien’ en ‘direct zien’ (janāmi passāmi; Skt. janāmi paśyāmi) (1).

Wanneer in de Pāli-teksten gesproken wordt over ‘direct zien’ gaat het niet om een weten dat zich voedt met redeneren of herinnering. Het is geen kennis die opgebouwd wordt door woorden, concepten, begrippen, dogma’s of leerstellingen. Het is het ogenblik waarop de sluier wegvalt en de dingen gezien worden zoals ze zijn (yathābhūta-ñāṇadassana; yathābhūta-jñānadarśana).

Dit zien is niet iets dat men kan produceren. Het gebeurt stil, eenvoudig, en vanzelf, in het open veld van ervaring. Een gevoel rijst op, een gedachte verdwijnt, een geluid raakt het oor—en in dat eigenste ogenblik is er een rechtstreeks gewaar worden, zonder toevoeging, zonder verhaal.

Concreet: het is het zien van de vergankelijkheid (anicca; anitya), van de onvoldaanheid (dukkha; duḥkha), van het niet-zelf (anattā; anātman) van alle wereldse dingen—niet als concepten, maar als de levende werkelijkheid die zich ontvouwt in het NU. 

Wat in de woorden van de Dhamma wordt ‘gezien’ door studie en overweging (pariyatti), is als het kijken naar de weerspiegeling van de maan in het water—helder, maar nog niet de maan zelf. Door meditatie-beoefening rijpt dit inzicht verder (paṭipatti), tot het moment waarop het onderscheid tussen spiegeling en werkelijkheid oplost. Dan blijft enkel ‘direct zien’ over, het onmiddellijke schouwen wat men paṭivedha noemt: directe realisatie. Hier houdt het zoeken op, want wat men zocht is nooit weggeweest.

Wanneer de Boeddha spreekt over dit ‘direct zien’, wijst hij naar een andere dimensie van kennen: niet het verstand dat analyseert en concludeert, maar het hart dat doorziet. Het is het ontwaken van inzicht dat niet van buitenaf komt, maar dat in de stilte vanzelf verschijnt. Hier wordt niets nieuws toegevoegd; hier valt weg wat verhuld was.

Janāmi passāmi is dus geen weten over iets, maar een zuiver schouwen van wat is—zoals dauw die oplost bij het ochtendlicht, waardoor het landschap, dat er altijd al was, helder zichtbaar wordt.

__________

(1) ‘Janāmi passāmi’: letterlijk vertaald: ‘ik weet, ik zie’. In de teksten verwijst dit niet naar twee afzonderlijke handelingen, maar naar één enkelvoudig, onmiddellijk gewaar zijn. Het gaat om een rechtstreeks schouwen waarin weten (ñāṇa) en zien (dassana) samenvallen. Geen conceptueel denken of redeneren, maar een onmiddellijke helderheid waarin de werkelijkheid zichzelf toont.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.