Zonder twijfel mag gesteld worden dat de Pali-canon de verwoording vormt van de leerstellingen van de Boeddha, maar apert verklaren dat de canon volkomen (als copie conforme) met de Dhamma geïdentificeerd kan worden, is een paar bruggen te ver. Een experiëntiele ervaring valt immers onmogelijk exact in woorden en concepten te vangen.
We mogen niet vergeten dat tussen de periode dat de Boeddha leefde en onze tijd 2.600 jaar ligt. Haast een eeuwigheid. Niet énkel van tijd, maar ook van diepe verschillen in cultuur, van interpretaties en overdracht.
Alhoewel de Pali-canon het oudste nog bestaande geschrift (niet van orale overdracht, dat zijn de veda’s) is van de Indische literatuur mogen we niet vergeten dat de voordrachten (P. sutta’s) niet onmiddellijk werden opgeschreven nadat ze door de Boeddha werden uitgesproken, maar gedurende 500 jaar mondeling werden overgedragen ‘van oor tot oor’, door speciale groepen speciaal voor deze taak opgeleide monniken (P. bhanaka’s). Anders gezegd: de boodschap van de Boeddha is niet rechtstreeks tot ons gekomen.
Vooraleer de teksten van de Pali-canon werden neergeschreven hebben zij een lange, ingewikkelde—en op sommige plaatsen niet steeds duidelijke—orale evolutie doorgemaakt.De kans dat de Pali-canon de exacte afspiegeling is van wat de Boeddha gezegd heeft is dus nihil.
Soms laten deze eeuwenoude teksten verschillende interpretaties toe. En zijn de veelvuldig gebruikte metaforen niet éénduidig te verklaren. Met verschillen in interpretatie is niets mis, zolang de beoefenaar de teksten met een open geest leest en met persoonlijke wijsheid beschouwt. Zoals de Boeddha het ten andere aan zijn volgelingen opdroeg in de Kalama Sutta.
De vraag is: hoe gaan we om met deze discrepantie tussen wat de Boeddha werkelijk gezegd heeft en met wat ons uiteindelijk overgeleverd werd?
Het antwoord is eenvoudig: door de grote hoeveelheid sutta’s die in de Pali-canon zijn overgeleverd is het mogelijk om de algemene strekking van Boeddha’s leer ondubbelzinnig te onderkennen.
Praktisch komt het erop neer om ons steeds bewust te blijven van de algemene teneur van de teksten van de Pali-canon betreffende een bepaald thema.
Consistentie en coherentie is de sleutel om het kaf van het koren te scheiden. Door dit te doen lopen we het pad van de Boeddha: de Boeddha presenteerde in zijn verhandelingen consistentie als criterium voor waarheid. Wanneer we de twee eerste voordrachten van de Boeddha in Sarnath én zijn laatste prediking als toetssteen nemen zullen we niet ver van de oorspronkelijke Leer landen. (1)
Beter dan ons te focussen op geïsoleerde passages in de Pali-canon, die meestal het gevolg en het resultaat zijn van latere ontwikkelingen óf aanpassingen aan veranderende omstandigheden, moet consistentie en coherentie het criterium zijn om de oorspronkelijke leer van de Boeddha te duiden. Kijk daarom niet naar de pixels, maar naar het totaalbeeld. Wanneer je dit doet verschijnt de Dhamma in zijn immense grootheid.
Hoe méér je deze teksten uit de Pali-canon leest, i.c. hoe dieper je graaft in deze vroeg-boeddhistische manuscripten (liefst in de originele taal), hoe coherenter Boeddha’s visie wordt. Hoe consistenter en coherenter deze geschriften zich— zowel naar inhoud als naar vorm—als een eenheid presenteren. Hoe méér je ook het bijkomstige van het essentiële onderscheidt. En hoe explicieter Dhamma op de voorgrond treedt.
De Pali-canon is als een open poort die naar Dhamma voert.
_______
(1): Deze drie voordrachten zijn: de Voordracht van het in beweging zetten van het Wiel van de Leer (Dhammacakkappavatana Sutta); de Voordracht van het Kenmerk van Leegte (Anattalakkhana Sutta) en de Grote Voordracht van het Overlijden van de Boeddha (Mahaparinibbana Sutta).