ADDENDUM BIJ MIJN ARTIKEL OVER ‘STRUCTUREN, ORGANISATIES, TRADITIES…

Een kalyāṇamitta stelt dat zekerheid onmisbaar is op het pad van de Dhamma. Dat men zonder vaste overtuiging het ‘doel’ niet kan bereiken. 

In de Abhidhamma wordt die innerlijke zekerheid omschreven met het begrip adhimokkha—een mentale factor die staat voor vastberadenheid, voor een diepgewortelde helderheid in de geest. Zij voorkomt aarzeling en versterkt het vermogen tot innerlijk kiezen. 

Verwant hiermee is saddhā—vertrouwen. Niet als blind geloof, maar als een ontvankelijkheid van het hart. Een zachte bereidheid om zich toe te vertrouwen aan het pad, zolang men met eigen ogen ziet dat het vruchten draagt. Saddhā is geen stelligheid, maar een vertrouwen dat groeit vanuit beoefening, vanuit rechtstreeks ervaren. Het opent de geest voor het heilzame, en vormt een stille basis voor ethiek, concentratie en inzicht.

De Abhidhamma beschrijft saddhā dan ook als een van de universeel mooie mentale factoren (sobhana cetasika’s)—een kwaliteit die verschijnt wanneer de geest gezuiverd is van vertroebeling en openstaat voor bevrijding. Zij manifesteert zich als helderheid, als richting, als innerlijke verfijning. En in de vroege teksten wordt keer op keer benadrukt dat saddhā pas vruchtbaar wordt wanneer ze gepaard gaat met wijsheid—paññā. Zonder die balans kan ze omslaan in afhankelijkheid of dogma. Maar wanneer vertrouwen en inzicht elkaar dragen, ontstaat er een stille kracht die niets wil bezitten.

Sommigen wijzen erop dat de Dhamma zelf een diepe structuur kent: het Edele Achtvoudige Pad, de vier grondslagen van aandacht, de zeven factoren van verlichting, de acht jhāna’s, de keten van afhankelijk ontstaan (paṭicca-samuppāda; pratītyasamutpāda), de opeenvolgende stadia van bevrijding—van stroombetreder tot arahant. En inderdaad: de leer is geen chaos. Ze ademt een subtiele orde, een verfijnde opbouw, een innerlijke logica.

Maar deze structuur heeft slechts waarde zolang ze bevrijdend werkt. Ze is geen doctrine om te bevestigen, geen systeem om zich achter te verschuilen. Zoals het bekende beeld van het vlot dat de rivier oversteekt, ook hier geldt: eens op de andere oever aangekomen, hoeft niets meer gedragen te worden, hoeft het vlot niet meer meegezeuld te worden.

De Dhamma is niet bevrijdend ondanks haar structuur, maar omdatze haar structuur uiteindelijk loslaat.

Bevrijding (vimutti; vimukti) komt niet voort uit vorm, maar uit het doorzien ervan. Niet uit bevestiging, maar uit loslaten, uit uitdoven (nibbāna; nirvāṇa). Niet uit zekerheid, maar uit helderheid—directe ervaring—die niets nodig heeft om zichzelf te zijn.

Zo herinnert ook saddhā ons aan iets diepers dan geloof: aan het stille vertrouwen dat groeit wanneer de geest niets meer verdedigt, en de dingen kan laten zijn zoals ze zijn—tijdelijk, veranderlijk, leeg.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.