DE TAAL VAN HET ONZEGBARE

De Boeddha sprak vaak in beelden. Hij wist dat woorden het wezenlijke niet kunnen vastleggen. Ze kunnen hoogstens wijzen, zoals een vinger naar de maan wijst. Zijn woorden waren als golven die naar de kust leiden, niet de kust zelf. Wanneer ze hun werk gedaan hebben, lossen ze vanzelf op in stilte. 

Er is iets dat niet geboren wordt en niet sterft, dat niet afhankelijk is van wat komt en gaat. Het kan niet begrepen worden met denken, maar herkend worden in een moment van stilte, als de rust die er altijd is—achter en onder elke beweging. 

Daarom sprak de Boeddha over het oversteken naar de andere oever, over het openen van het hart, over een vlam die dooft zonder dat er iets verloren gaat. 

Deze beelden spreken ons aan. Ze nodigen uit tot loslaten, tot rusten in de stroom van het leven zelf. Woorden zijn als vensters: ze laten iets zien dat voorbij de woorden ligt. Wie de woorden niet grijpt, maar loslaat, hoort de stilte die eraan voorafgaat. 

Ook de beelden zelf moeten worden losgelaten. Zoals het vlot dat men gebruikt om de rivier over te steken achterblijft zodra men de overkant bereikt. 

Wanneer de geest stil wordt, rest enkel wat nooit ontstaan is en nooit verdwijnt. 

Stil. Open. Zonder naam.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.