HET BESTAAN WORDT NIET GEDRAGEN DOOR EEN ‘ZELF’

Wanneer we stil zitten en luisteren naar de stroom van ervaring, ontdekken we dat er nergens een kern te vinden is die blijvend is, nergens een wezenlijk ‘ik’ dat alle verschijnselen draagt. 

Wat we gewoonlijk als ‘onszelf’ beschouwen—lichaam, gevoelens, gedachten, verlangens, herinneringen—is niets anders dan een beweging die voortdurend verandert. Ze verschijnen, verweven zich even met het bewustzijn, en lossen weer op.

In dit zien wordt duidelijk dat er geen blijvend ‘zelf’ achter deze beweging schuilgaat. Anattā (Skt. anātman) wijst niet naar een leegte die ontkent, maar naar een leegte die bevrijdt. 

Het bevrijdt ons van de dwang om een vaste identiteit te zoeken of vast te houden. Wat wij ‘ik’ noemen, blijkt slechts een samenspel van processen, afhankelijk ontstaan (paṭicca samuppāda; pratītyasamutpāda), en daardoor zonder vaste grond.

Het kan aanvankelijk verwarrend zijn om te ervaren dat er geen onveranderlijk middelpunt is waarop we kunnen rusten. Maar tegelijkertijd opent dit inzicht een ruimte van ongekende vrijheid. Want als er geen vast ‘ik’ bestaat dat we moeten beschermen of verdedigen, hoeft er ook niets krampachtig vastgehouden te worden. Wat verschijnt, mag verschijnen. Wat verdwijnt, mag verdwijnen.

Anattā betekent niet dat er niets is. Het wijst erop dat alles wat er is, open en transparant is, zonder blijvend bezit, zonder wezenlijke eigenaar. Het leven stroomt door ons heen als een rivier zonder oevers en zonder begin of einde. 

Wanneer we dit rechtstreeks doorzien, wordt de last van een ‘ik’, ‘mij’ en ‘mijn’ vanzelf lichter. In die lichtheid verschijnt een stille vreugde—het besef dat het bestaan niet gedragen hoeft te worden door een ‘zelf’, maar eenvoudigweg gedragen wordt door de continue stroom van het bestaan.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.