
Ontwaken—wakker worden—is iets wat zich niet laat uitbesteden. Het is geen overdracht, geen gift, geen ervaring die van buitenaf wordt aangereikt. Wat zich toont, wordt ontvouwd door de beoefenaar zelf. Niet als een prestatie, als een resultaat van iemand of iets, maar als een intiem proces van zien en loslaten.
De woorden van anderen kunnen richting geven, kunnen aanwijzen, kunnen verduidelijken. Maar zij dragen de beoefening (paṭipatti; pratipatti) niet. Dhamma wordt niet gerealiseerd door te luisteren alleen. Wat gehoord (pariyatti; paryāpti) wordt, blijft kennis zolang het niet doorzien (paṭivedha; prativedha) wordt. Kennis kan ondersteunen, maar zij is niet hetzelfde als wijsheid. Wijsheid ontstaat waar ervaring wordt toegelaten en onderzocht, hier, in dit leven.
‘Van horen zeggen’ blijft aan de oppervlakte. Het kan inspireren, bemoedigen, ordenen. Maar het is geen bevrijdend zien. Dat zien ontvouwt zich pas wanneer de beoefenaar zelf aanwezig blijft bij wat zich aandient—zonder omweg, zonder tussenkomst.
De Boeddha wijst de weg, maar hij gaat de weg niet voor ons. Zijn onderricht opent perspectief, niet omdat het gevolgd moet worden, maar omdat het uitnodigt tot onderzoek. Zelfs het meest heldere onderricht neemt het werk niet over. Dat kan niemand doen.
Ajahn Chah vergeleek dit met een landbouwer die een ploeg koopt. De ploeg maakt het bewerken van het veld mogelijk, maar zij bewerkt het veld niet. De verkoper toont het werktuig, legt uit hoe het gebruikt kan worden, en gaat verder. Het omploegen gebeurt in stilte, door de boer zelf, in zijn eigen tempo, met aandacht voor de grond die hij bewerkt.
Zo ook in de beoefening. De weg wordt getoond, maar niet gelopen. Dat lopen voltrekt zich in de ontmoeting met ervaring: in het waarnemen van ontstaan en vergaan, in het zien van oorzaken en voorwaarden, in het geleidelijk oplossen van twijfel. Wat zich opent, opent zich van binnenuit.
Wanneer dit proces begrepen wordt—niet als theorie, maar als levende ervaring—verliest onzekerheid haar greep. Er ontstaat een weten dat niet steunt op overtuiging, maar op helder zien. Een zien en weten (janāmi passāmi; janāmi paśyāmi) dat niet wordt geconstrueerd, maar zich ontvouwt waar niets meer vastgehouden wordt.
Wanneer niemand anders dit voor ons kan doen, valt ook de last weg om iemand te volgen of te overtuigen. Wat overblijft, is een eenvoudige verantwoordelijkheid: zorg dragen voor helderheid. En waar helderheid is, ontstaat vanzelf een stille verbondenheid—zonder claim, zonder verwachting, zonder centrum, zonder ‘ik’.
