
Inzichten kunnen zich onverwacht aandienen. Soms in stilte, soms in verwondering, soms in een moment waarin het denken stilvalt en iets groters door de kieren van het gewone heen verschijnt. Het wordt dan ervaren als een opening, een glimp van iets dat voorbij het persoonlijke reikt. Sommige tradities noemen dit ontwaken of verlichting; andere stromingen (zoals zen) noemen dit kenshō: het plotselinge zien van de ware aard, als een flits waarin het zelf oplost.
Maar het boeddhistische pad reikt verder dan een enkele ervaring. De Dhamma wijst niet naar een moment van verlichting, maar naar een proces van ontmanteling, van loslaten. Niet naar een spectaculaire gebeurtenis, maar naar een geleidelijk doorzien van vergankelijkheid (anicca; anitya), onvoldaanheid (dukkha; duḥkha) en zelfloosheid (anattā; anātman). Werkelijk inzicht groeit in stilte, rijpt in eenvoud, en voltrekt zich in een helderheid die vrij is van verlangen.
Ervaringen, hoe krachtig ook, zijn slechts momenten. Ze komen en gaan, zoals alles wat samengesteld is. Pas wanneer het hart loslaat wat grijpt naar betekenis, naar bevestiging, naar identiteit, ontstaat de ruimte waarin bevrijding wortel kan schieten. Niet als resultaat, maar als het wegvallen van zoeken.
Binnen het theravāda-boeddhisme wordt bevrijding (nibbāna; nirvāṇa) niet gedefinieerd als een ervaring, maar als het uitdoven van de oorzaken van lijden. Wat bevrijdt is niet het feit van verlichting zelf, maar het inzicht dat leidt tot loslaten. Dit inzicht wordt niet afgedwongen, niet opgewekt, maar groeit op de vruchtbare bodem van ethiek (sīla), helderheid (sati), en wijsheid (paññā; prajñā).
Ervaringen onder invloed van middelen—hoe intens ook—vallen niet onder deze weg van bevrijding. Ze kunnen misschien tijdelijk iets openbreken, maar ze berusten op verstoring, niet op helderheid. Ze brengen geen duurzaam inzicht voort, want ze zijn afhankelijk van iets buiten de geest zelf. De Boeddha wees herhaaldelijk op de gevaren van pamāda—achteloosheid—en op het belang van appamāda, de onophoudelijke waakzaamheid die leidt tot inzicht.
Ware bevrijding is niet spectaculair. Ze is stil. Onopvallend. Geen ervaring, maar een verdwijnen van de drang tot ervaren. Geen ‘worden’ (bhava), maar juist het uitdoven van ‘worden’.
Wat dan overblijft is niets anders dan de dingen zoals ze werkelijk zijn—helder gezien, zonder verzet, zonder projectie, zonder ik. Yathā-bhūta.
En dát, zegt de Dhamma, is genoeg.
