
Onwetendheid (avijjā; avidyā) is geen gebrek aan kennis, maar het verkeerd begrijpen van wat werkelijk is. Het is het niet-zien van de dingen zoals ze zijn—micchā-diṭṭhi, het (ver)dwalen in verkeerd inzicht.
Avijjā is zich identificeren met processen en verschijnselen die buiten onze macht liggen. Het is het verliezen van helderheid in de verhalen die de geest weeft, het zich laten meeslepen door illusies die geen vaste grond hebben.
Onwetendheid is de wortel van saṃsāra—de eindeloze cyclus van geboorte en dood, van begeerte en misleiding, die onvermijdelijk leidt tot dukkha: pijn en ellende. Zolang we niet werkelijk begrijpen wie of wat we zijn, zolang we de aard van verschijnselen niet doorzien, blijven we gevangen in de kringloop van ontstaan en vergaan.
In onwetendheid spiegelen we de wereld aan onze eigen waan. We zoeken houvast in wat voortdurend verandert, zekerheden in wat geen zekerheid kent. Zo leven we op het dunne ijs van vergankelijkheid (anicca; anitya), zonder te beseffen dat het onder onze voeten smelt.
