
Onwetendheid omtrent de werkelijkheid van onze eigen aard is onwetendheid over het verschijnsel ‘ik’.
Het niet bewust zijn van het feit dat we blindelings reageren op onze ervaringen (saṅkhārā; saṃskārā). Niet bewust van de reden waarom we reageren op onze gewaarwordingen. Niet bewust van de werkelijke aard van datgene waarop we reageren. Onwetend ook over de vergankelijke en onpersoonlijke aard van dit bestaan, en tenslotte onwetend over het feit dat gehechtheid aan dit bestaan slechts lijden voortbrengt (dukkha; duḥkha).
Door deze waterval van onwetendheid worden we onbewust de slaaf van ons bestaan.
Onwetendheid kan uitsluitend verdwijnen door wijsheid (paññā; prajñā).Door het observeren én gelijkmoedig aanvaarden van de drie kenmerken van onze existentie: vergankelijkheid (anicca; anitya), onvoldaanheid(dukkha; duḥkha), en zelfloosheid (anattā; anātman).
