Upadhi betekent het ‘substraat van bestaan’; het ‘substraat van wedergeboorte’. Upadhi verklaart zowel het fundament als het resultaat dat eruit voortvloeit.
Enerzijds is upadhi het fundament, de basis, het substraat dat tot wedergeboorte, tot ‘worden’ (P. bhava) leidt. Het is de grond waarop ‘worden’ gedijt. Het is de biotoop waarin samsara zich kan ontwikkelen.
Anderzijds is upadhi het zich vastklampen, het zich vastkleven aan, het zich identificeren met het voorwerp of met de gedachte; er één mee worden (P. upadana).
In de Commentaren op de Pali-canon worden vier soorten upadhi vermeld, namelijk: de vijf componenten die het ‘ik’ vormen (P. panca khandha’s); zintuiglijk verlangen (P. kama); mentale bezoedelingen (P. kilesa’s) en intentionele handelingen (P. kamma).
In relatie tot nibbana wordt het woord upadhi gebruikt als: ‘sabbupadhi-patinissagga’, wat neerkomt op het loslaten van alle substrata. Anders gezegd: wil de beoefenaar nibbana bereiken, moet hij al deze soorten upadhi loslaten.