
We kunnen het ‘God’ noemen, we kunnen het ‘Dhamma’ noemen, of we kunnen ervoor kiezen het helemaal geen naam te geven. Maar zolang we gevangen blijven in het symbool, betreden we nooit werkelijk de relatie met datgene waar het symbool naar verwijst.
Een woord kan ons een richting geven, een aanwijzing naar de ruimte van ervaring. Het kan ons herinneren aan iets dat niet in woorden past. Maar zodra we het woord vastgrijpen, zodra we geloven dat het woord zelf het wezen draagt, zodra we er ons aan hechten, zodra we ons ermee identificeren, raken we gevangen in een echo. De levende werkelijkheid raakt versluierd door de klank.
Het is pas wanneer het symbool transparant wordt, wanneer het niet meer voor zichzelf staat maar doorlaat wat erachter ligt, dat de ontmoeting kan plaatsvinden. In die grenzeloze openheid is er geen noodzaak tot benoemen. Het is een stilte die spreekt zonder stem, een aanwezigheid die niets nodig heeft om zichzelf te bevestigen.
Daar, voorbij de begrenzing van woorden en vormen, openbaart zich de werkelijkheid zoals ze is—vloeiend, ongrijpbaar en toch intiem nabij. Wie dit begrijpt, hoeft niets toe te voegen: geen doctrines, geen dogma’s, geen structuren. De stilte spreekt immers voor zich.
