DE STILTE DIE WEIGERT MEE TE DOEN

In een wereld die voortdurend roept dat we iets moeten doen, iets moeten worden, iets moeten voortbrengen—lijkt stilzitten haast een misdaad. Alsof rust enkel toegestaan is wanneer ze verdiend is. Alsof ademen pas zin heeft wanneer het tot een resultaat leidt.

Maar er komt een moment waarop niet-doen niet langer passiviteit is, maar een doorzicht. Een helderheid die zich stil houdt. Zitten zonder doel—niet als protest, maar als een stille weigering om te geloven dat waarde voortkomt uit presteren.

In het stilvallen van handelen, verdwijnt de stem die meet, vergelijkt, beoordeelt. Wat rest, is eenvoudig aanwezig zijn (sati; smṛti), zonder iets te worden, zonder iets te bezitten. Geen ik dat moet opstaan. Geen ander die moet winnen. Alleen deze adem, dit lichaam, deze ruimte die niets vraagt.

De wereld eert activiteit, maar kent de vrede niet van een geest die niet grijpt. Ze prijst het streven, maar begrijpt niet wat het betekent om vrij te zijn van willen (taṇhā; tṛṣṇā). Want waar niets meer verwacht wordt, kan virāga ontstaan—ontkleuring, het zacht loslaten van de greep, afwezigheid van begeerte.

Zitten, ademen, niets toevoegen. Niet als techniek, niet als middel, maar als zijn. Als een stil nibbāna—geen toestand, geen ervaring, maar het uitdoven van de drang om iets te worden (bhava).

In die stilte verdwijnt de drang tot bevestiging. Geen identiteit om te bewaken. Geen rol waarin je moet slagen. Alleen dit: een aanwezig-zijn dat zich aan niets hecht (anupādāna), dat niets verdedigt, niets nastreeft.

De geest die tot rust komt, laat zien wat niet met woorden te zeggen is. Geen conclusie, geen belofte. Alleen de open ruimte van het ongeconditioneerde (asaṅkhata; asaṃskṛta), onaangeraakt door oordeel, buiten bereik van resultaat, buiten streven.

Niet als iets dat moet bereikt worden, maar als wat al aanwezig is wanneer niets meer ontbreekt.

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.