Het is noodzakelijk om de oorzaken en voorwaarden van het ontstaan van de dingen te kennen om ze te begrijpen, omdat niets op zichzelf bestaat of onafhankelijk ontstaat. In het boeddhisme wordt dit principe samengevat in het concept van afhankelijk ontstaan (paṭicca samuppāda), dat stelt dat alle verschijnselen voortkomen uit een netwerk van oorzaken (hetu’s) en voorwaarden (paccaya’s). Door deze onderlinge afhankelijkheid te doorgronden, kunnen we niet alleen de aard van de dingen begrijpen, maar ook hoe lijden ontstaat (dukkha sammudaya) en hoe het kan beëindigd worden (dukkha nirodha).
Als we een verschijnsel onderzoeken zonder rekening te houden met de oorzaken en omstandigheden die eraan ten grondslag liggen, zien we slechts een fragment van de werkelijkheid. Dit leidt tot verkeerde interpretaties en conclusies (micchā diṭṭhī). Door de oorzaken en voorwaarden te bestuderen, wordt duidelijk dat niets een vaste, onveranderlijke essentie heeft (anattā) en dat alles voortdurend verandert (anicca) door de invloed van externe en interne factoren.
Bovendien is dit inzicht essentieel om dukkha te begrijpen en te overwinnen. De Boeddha leerde dat lijden niet willekeurig ontstaat, maar een gevolg is van specifieke oorzaken, zoals onwetendheid (avijjā), verlangen (taṇhā) en gehechtheid (upādāna). Door de oorzaken van lijden te kennen, kunnen we gericht werken aan het wegnemen ervan en het bevrijdingsproces in gang zetten.
Kortom, het kennen van de oorzaken en voorwaarden onthult de onderliggende mechanismen van de werkelijkheid, waardoor we niet alleen verschijnselen beter begrijpen, maar ook de mogelijkheid krijgen om bewuster en vrijer te leven.
